Opa en oma zien kleinkinderen niet meer na echtscheiding | Is omgang af te dwingen bij de rechter?

Je bent opa of oma van een paar bloedjes van kleinkinderen. Maar nu gaat je kind scheiden. Kan je je kleinkinderen nu nog wel zien? Als de relatie met de ex-partner van je kind niet zo goed is, kan het zomaar zijn dat je door de echtscheiding je kleinkinderen niet meer ziet. Kan je daar iets aan doen?

Over deze vraag heeft Nathalie Chote een scriptie geschreven voor de Hogeschool Utrecht. Het doel van haar onderzoek is om grootouders te adviseren hoe zij een omgangsregeling met hun kleinkind kunnen afdwingen.

Geen wettelijke regeling

De omgangsregeling tussen grootouders en kleinkinderen is een moeilijk probleem. In 2015 is er wel een wetsvoorstel geweest waarin het recht van opa en oma om hun kleinkinderen te kunnen blijven zien werd opgenomen. Helaas is dit wetsvoorstel verworpen. Een in de wet vastgelegde omgangsregeling tussen grootouders en kleinkinderen is er tot op heden niet.

Verzoek indienen bij de rechtbank

Hoe kan je er als opa en oma dan toch voor zorgen dat je je kleinkind blijft zien? Je kan op grond van artikel 1:377a BW een verzoek bij de rechter indienen om een omgangsregeling vast te stellen. Voorwaarde is echter wel dat er niet alleen de gebruikelijke bloedband bestaat maar ook een nauwe persoonlijk betrekking tussen grootouders en kleinkind.

Wat is een nauwe persoonlijke betrekking?

Om een omgangsregeling te krijgen met je kleinkind is het feit dat je een bloedband hebt niet voldoende. De rechter gaat checken of je een nauwe persoonlijke betrekking hebt met je kleinkind. Hierbij toetst de rechter of de relatie tussen jou als grootouder en je kleinkind, de normale relatie tussen grootouders en kleinkinderen overstijgt.

Waar gaat de rechter naar kijken

Naast het aantonen van bloedverwantschap moet je als opa of oma het volgende kunnen aantonen:

  • het kleinkind intensief en/of langdurig hebben verzorgd en/of hebben opgevoed;
  • voor een langere tijd met het kleinkind hebben samengewoond;
  • een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van het kind;
  • een relatie met het kleinkind hebben, waardoor het kleinkind behoefte heeft aan omgang;
  • een positieve relatie hebben met de ouders van het kleinkind;
  • op een andere manier een bijzondere band hebben met het kleinkind, die zich onderscheid van normale grootouder-kleinkind relaties.

Deze eerste stap die de rechter neemt om te beoordelen of er een omgangsregeling moet komen heet de ontvankelijkheidstoets. De rechter kijkt of er een nauwe persoonlijke relatie is met het kleinkind.

Is de omgangsregeling in het belang van het kind

Als er een nauwe persoonlijke betrekking is vastgesteld door de rechter, wordt het verzoek ontvankelijk verklaard. De rechter zal dan naar de volgende stap gaan. Tijdens deze tweede stap, zal de rechter inhoudelijk toetsen of er een omgangsregeling tot stand kan komen. Hierbij beoordeelt de rechter of een regeling wel in het belang van het kind is. De rechter kijkt daarbij naar de vraag of de omgang:

  • een positieve invloed heeft op het leven van het kind;
  • van belang is voor de identiteitsontwikkeling van het kleinkind.

Ontzeggingsgronden

De derde stap die de rechter neemt is het controleren van de ontzeggingsgronden. De rechter beoordeelt of de omgangsregeling niet in strijd is de volgende ontzeggingsgronden:

  • in strijd met de geestelijke en lichamelijk ontwikkeling van het kind;
  • ongeschikt tot omgang;
  • ernstige bezwaren van het kind;
  • in strijd met zwaarwegende belangen van het kind.

Voor de ‘normale’ grootouder blijft het moeilijk

Het blijft voor grootouders erg moeilijk om een omgangsregeling te treffen als zij geen belangrijke rol in het leven van hun kleinkind spelen.  Voor de “normale” grootouder, die af en toe een logerend kleinkind over de vloer krijgt en af en toe oppast, blijft het een lastige taak om een omgangsregeling met het kleinkind te treffen. De rechter kijkt uiteindelijk niet naar het belang van de grootouders, maar naar het belang van het kind.

Opa en oma zien kleinkinderen niet meer na echtscheiding | Is omgang af te dwingen bij de rechter?

Als grootouders een omgangsregeling willen vaststellen, moeten zij een verzoekschrift bij de rechtbank indienen. In het verzoekschrift moeten de grootouders motiveren, hoe zij in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot het kleinkind en waarom de omgang in het belang zou zijn van het kleinkind. Uit het onderzoek van Nathalie Chote is naar voren gekomen dat een verzoek tot een omgangsregeling uit verschillende stappen bestaat. Als eerst wordt er gekeken naar de ontvankelijkheid van het verzoek, daarna wordt er inhoudelijk getoetst of een omgangsregeling wel in het belang is van het kind en of er geen ontzeggingsgronden zijn om een omgangsregeling af te wijzen. Verder is naar voren gekomen dat artikel 8 EVRM uitleg geeft aan artikel 1:377a BW.

Family life

De werking van ‘family life’ is het bieden van respect en eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Family life wordt, net als de nauwe persoonlijke betrekking aangetoond, door bijkomende omstandigheden. Momenteel is het hebben van een bloedband tussen grootouders en het kleinkind niet voldoende om family life of een nauwe persoonlijke betrekking aan te tonen. Grootouders moeten daarnaast aantonen dat zij een relatie met hun kleinkinderen hebben, die een normale grootouder-kleinkind relatie overstijgt. Alleen normaal contact is dus niet voldoende.

Conclusie

De eindconclusie is dat de rechtspositie van grootouders in het omgangsrecht zwak is. Het blijft voor grootouders erg moeilijk om een omgangsregeling te treffen als zij geen bijzonder belangrijke rol spelen in het leven van hun kleinkind. Een omgangsregeling kan pas met succes worden afgedwongen als grootouders kunnen aantonen dat zij naast het hebben van een bloedband, in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot het kind.

Wat zijn mijn kansen als opa/oma

Om wat beter te kunnen inschatten wat de slagingskansen zijn van een verzoek om een omgangsregeling kan je je als grootouders de volgende vragen stellen.

  • 1. Sta ik in bloedverwantschap met mijn kleinkind?
  • 2. Sta ik in een nauwe persoonlijke betrekking met mijn kleinkind?
  • 2.1. Heb ik een belangrijke taak gehad in de opvoeding en verzorging van mijn kleinkind?
  • 2.2. Was het opvoeden en verzorgen van mijn kleinkind een langdurige taak?
  • 2.3. Heeft mijn kleinkind een langere tijd bij mij gewoond?
  • 2.4. Is de omgang tussen mij, als grootouder, en mijn kleinkind als prettig te omschrijven?
  • 2.5. Ervaart mijn kleinkind de omgang met mij, als grootouder, als prettig?
  • 2.6. Heb ik een positieve invloed op de ontwikkeling van mijn kleinkind?
  • 2.7. Is mijn relatie met de moeder van het kleinkind als prettig te omschrijven?
  • 2.8. Is mijn relatie met de vader van het kleinkind als prettig te omschrijven?
  • 2.9. Onderscheid de relatie die ik heb met mijn kleinkind, zich van andere ‘normale’ relaties?

En de volgende vragen zijn:

  • 3. Zijn er redenen waardoor een omgangsregeling moet worden ontzegd?
  • 3.1. Zal een omgangsregeling lichamelijk en/of geestelijk nadeel opleveren voor mijn kleinkind?
  • 3.2. Ben ik, als grootouder, ongeschikt en/of niet in staat om een omgangsregeling met mijn kleinkind te hebben?
  • 3.3. Heeft mijn kleinkind ernstige bezwaren tegen een omgangsregeling met mij, als grootouder?
  • 3.4. Zal een omgangsregeling in strijd zijn met zwaarwegende belangen van mijn kleinkind?
  • 3.5. Is het van belang dat mijn kleinkind zich eerst focust op het herstellen van zijn eigen gezondheid en/of ontwikkeling?
  • 3.6. Indien mijn kleinkind uit huis is geplaatst of onder toezicht is gesteld. Is het van belang dat mijn kleinkind zich eerst focust op het herstel van zijn thuissituatie?
  • 3.7. Indien mijn kleinkind een slechte relatie heeft met (een van) zijn ouders. Is het van belang dat mijn kleinkind zich eerst focust op het verbeteren van de relatie tussen hem en zijn ouders?

Deze vragen zijn slechts een indicatie van de omstandigheden die moeten worden aangetoond bij het treffen van een omgangsregeling. Als grootouders moet je je bewust worden van de omstandigheden die jullie moeten aantonen. Naast een gerechtelijke omgangsregeling, zijn er ook buitengerechtelijke mogelijkheden.  Denk daarbij bijvoorbeeld aan mediation.

Onderzoek – opa en oma zien kleinkinderen niet meer na echtscheiding

Bij het schrijven van haar scriptie heeft Nathalie Chote gebruik gemaakt van een rechtsbronnen- en literatuurstrategie en een inhoudsanalysemethode. Hierbij is er gebruik gemaakt van relevante jurisprudentie, vakliteratuur en Kamerstukken. Deze bronnen zijn geanalyseerd, vergeleken en geïnterpreteerd. Dit onderzoeksrapport is op 26 juni 2017 ingeleverd aan de Hogeschool Utrecht, Faculteit Maatschappij en Recht, in het kader van de studie HBO Rechten.